Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Accent

betekenis & definitie

(<Lat.-Fr.), o. (-en),

1. (w. g.) taalklank; 2. klemtoon; (taalk.) nadruk of toonhoogte waardoor een vocalische klank zich van andere onderscheidt;
3. (klem)toonteken; — soortgelijk teken om een ander onderscheid aan te geven: de punten a en a';
4. nadruk in alg. toepassing: het accent leggen op, in ’t bijzonder spreken over, de aandacht vestigen op;
5. eigenaardige persoonlijke of nationale wijze van uitspraak, tongval: Frans met een Spaans accent; hij spreekt met een joods accent;
6. (fig.) klanknuance, toon in fig. zin, kenmerk in een wijze van zich te uiten dat wijst op een bep. eigenschap of toestand: over al zijn poëzie ligt een accent van weemoed;
7. element in een kunstwerk, een kindschap enz., dat een sterkere indruk maakt dan andere.