Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Visum

betekenis & definitie

(Lat.), o. (visa), het gezien-hebben ; verklaring: dat of omtrent wat men gezien heeft; visum repertum. schriftelijk verslag, door deskundigen opgemaakt, van enig onderzoek door hen op ambtelijke of gerechtelijke last volbracht, inz. van lijkschouw ; — zijn visum op een stuk plaatsen, het,,voor gezien” tekenen ; een Vision op een pas, paraaf door de consul of een andere ambtenaar van een vreemd land op de pas gesteld, als vergunning om naar dat land te reizen of er te verblijven.