1. tooien, opsmukken, met sieraden behangen : gij versiert de graftekenen der rechtvaardigen (Mattli. 23:29); huizen en straten versieren ; (zich) versieren met iets, (zich) mooi maken, veelal iron.: het diaconiemannetje, dat ik bij deze gelegenheid met den naam van Keesje hoorde versieren (Beets): — een boek versieren, er ornamenten enz. in aanbrengen :
2. tot sieraad verstrekken : die bomen versieren het plantsoen ; (zegsw.) regelmaat versiert de straat;
3. (vero.) verzinnen.
Gepubliceerd op 01-01-2021
Versieren
betekenis & definitie