versieren
1) (1948) (inf.) in orde brengen; regelen. Oorspr. Soldatentaal? Vermeld door Salleveldt. Syn.: ritselen*. • Versieren (z.h.) door min of meer duistere methoden iets in orde brengen. 'Een paspoort versieren', met kunst- en vliegwerk in 't bezit van een pas(poort) komen. (Henry Roskam: Boevenjargon. 1948) • ‘Kom maar mee,’ nod...