bn. bw., naar (resp. die) vermoed wordt, zoals men denkt (iets zwakker dan waarschijnlijk),, denkelijk: de trein zal vermoedelijk een half uur te laat ko7?ien ; de vermoedelijke erfgenaam, oorzaak. VERMOEDEN,
I. w. (vermoedde, heeft vermoed),
1.gissen, denken, menen: zo iets vermoedde ik niet; men vermoedt, dat hij door het openen van een verkeerde deur uit de trein gevallen is;
2. bedacht zijn op : geen kwaad vermoedende;
II. zn. o. (-s),
1. gissing, veronderstelling : zijn vermoeden was juist;
2. verdenking, argwaan : vermoeden op, tegen iem. hebben ; — (recht.) gevolgtrekking welke de wet of de rechter uit een bekend tot een onbekend feit afleidt: bewijs door vermoedens : kwade vermoedens hebben.