(verheerlijkte, heeft verheerlijkt),
1.heerlijk maken, in glorie verheffen: Jezus Christus is op de berg Thabor verheerlijkt; roemen, loven : ik prees en verheerlijkte den Eeuwiglevende (Dan. 4 : 34); en terstond 2.werd hij ziende, en volgde Hem, God verheerlijkende (Luc. IS : 43); — iem. verheerlijken, in de hoogste mate prijzen ;
3. met die onderscheiding is hij verheerlijkt, zeer ingenomen ; een verheerlijkt gezicht, opgetogen.