Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vergaan

betekenis & definitie

(verging, is vergaan),

1. van zijn plaats gaan, zich bewegen : de wijzer vergaat niet;
2. voorbijgaan : er vergaat geen dag, dat ik niet aan hem denk ; de tijd vergaat snel: — (met datief) aflopen, zich afwikkelen : het zal hem slecht vergaan ; het vergaat er hem naar, hij krijgt loon naar werken ;
3. langzamerhand verdwijnen: schoonheid vergaat; — horen en zien vergaat er bij, gezegd als ergens een groot lawaai is; ook met datief: dat horen en zien ons verging ; de lust vergaat mij, ik begin de lust te verliezen; — (spr.) opgestaan, plaats vergaan, wie opstaat, is zijn plaats kwijt;
4. in zijn bestanddelen uiteenvallen, verteren, verrotten : dat hout is vergaan ; vergane, resten; 5. ten onder gaan, vernietigd worden: van den adem Gods vergaan zij (Job 4:9); allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan (Matth. 26: 52); — ophouden te bestaan: als de wereld vergaat; — het was een leven, alsof hemel en aarde vergingen, een vervaarlijk leven; in ’t bijz. van vaartuigen : het schip verging met man en muis, ging te gronde, zonk; — van honger en dorst vergaan, omkomen, (bij uitbr.) hevige honger of dorst hebben : — (spr.) onkruid vergaat niet, de deugnieten of onwaardigen zijn vaak het taaist on blijven het langst leven.