Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Voorbijgaan

betekenis & definitie

(is voorbijgegaan),

1. langs iemand of iets heengaan (al of niet ook met de gedachte aan vóór komen), passeren: er gaat een tram voorbij; ik kwam er juist voorbij; het andere schip voer sneller en ging ons voorbij; iem. voorbijgaan, ook fig., geen acht op hem slaan, of hem niet bedelen; dat gaat uw neus voorbij, daar krijgt gij niets van ; — ik ga dit met stilzwijgen voorbij, hierover spreek ik niet; — bij die benoeming werd hij voorbijgegaan, hij werd niet aangezocht; — de gelegenheid laten voorbijgaan, verzuimen ; — zelfst.: in het voorbijgaan, terloops;
2. met betr. tot de tijd, tot het verleden gaan behoren: de jaren gingen voorbij; hemel en aarde zullen voorbijgaan.