o. (.. .ven),
1. het verblijven, zich ophouden: zijn verblijf te Parijs : een langdurig verblijf in de tropen ; waar houdt hij zijn verblijf ,? waar verblijft hij ?
2. plaats waar men verblijft, waar men tijdelijk of duurzaam gevestigd is ; een vast verblijf, plaats waar iem. steeds is ;
3. woongelegenheid : een geriefelijk verblijf. VERBLIJFJE, o.(-s).