Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vasthouden

betekenis & definitie

(hield vast, heeft vastgehouden),

1. in de hand of handen houden, resp. de hand leggen, doen grijpen om: houd het kind even vast; — ook van voorwerpen gezegd die tot steun van iets dienen: de ankers zijn bestemd om de muur vast te houden; — zijn stuk (of eind je) ivel vasthouden, zijn zaak goed verdedigen; zich aan iets vasthouden. zich klemmen aan, ook fig. — zijn hart vasthouden, zeer bezorgd, angstig zijn; — niet laten glippen, behouden, niet uitgeven, niet verkopen enz.: zijn geld vasthouden; — (muz.) een akkoord vasthouden, niet verder aanslaan
2. gevangenhouden.