Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vakwerk

betekenis & definitie

o.,

1. (bouwk.) (wijze van) constructie waarbij de wanden van een gebouw worden samengesteld uit een geraamte van houten stijlen, regels en schoren die vakken vormen, welke worden opgevuld met metselwerk of vlechtwerk van takken waarover leem wordt gestreken: een schuur in vakwerk;
2. (bosb.) methode van opbrengstregeling die er naar streeft achtereenvolgende perioden (vakken) van 10 of 20 jaar gelijke opbrengst te doen geven naar uitgestrektheid of naar houthoeveelheid;
3. (techn.) draagconstructie waarbij ter besparing van gewicht en materiaal niet één zware balk wordt toegepast, doch een samenstel van meerdere staven die aan hun uiteinden in zgn. knooppunten aan elkaar verbonden worden, en een aantal min of meer gelijkvormige vakken vormen;
4. (-en) werk, boek over een speciaal vak;
5. werk van een vakkundige, van een vakman.

< >