Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tittel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. punt, puntje, stipje: tittel op de i, op de j; er mag geen tittel aan ontbreken;
2. (fig.) het allergeringste deel: hij weet er geen tittel of jota van, totaal niets;
3. streepje : enkele woorden in het handschrift die men bij de uitgave maar heeft weggelaten en met tittels aangeduid. TITTELTJE, o. (-s).