Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tintelen

betekenis & definitie

I. (tintelde, heeft getinteld),

1. (onoverg.) snel achtereen geprikkeld of gekitteld worden, een fijn prikkelend gevoel ondervinden: mijn vingers tintelen; hij krijgt een sneeuwbal aan zijn oren dat ze tintelen; haar voeten begonnen te tintelen van de kou;
2. (overg., niet alg.) prikkelen.

II. (tintelde, heeft getinteld), flikkeren, glinsteren: de sterren tintelen; haar ogen tintelden van vreugde.

III. (tintelde, heeft getinteld), (niet alg.) tingelen, klinken: dat tintelt mij in d’oren.

< >