Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Termijn

betekenis & definitie

(<Fr.), m. (-en),

1. bepaald, in ’t bijz. vooraf vastgesteld tijdstip waarop iets zal of moet geschieden of geschied moet zijn : in bestekken van bouwwerken worden gewoonlijk termijnen vastgesteld, waarop bepaalde gedeelten van het werk moeten worden opgeleverd;
2. begrensde tijdsruimte, tijdperk of periode van bep. duur, inz. periode die voor zekere zaak, het geschieden of verrichten van iets geldt: de termijn om in hoger beroep te komen is veertien dagen ; een termijn gaat in, vangt aan, loopt, loopt af, verstrijkt; een termijn vaststellen, bepalen ; een termijn in acht nemen ; een termijn verlengen, verkorten ; geldig voor onbepaalde termijn; op korte, op lange termijn; een fatale termijn, na welks verstrijken iets niet meer mogelijk is of enig onheil staat te geschieden;
3. (in de termijnhandel) het vooraf vastgestelde tijdstip waarop de levering en verrekening van het tegen een overeengekomen prijs gekochte moet geschieden ; — (ook) de vooraf vastgestelde tijdsruimte binnen welke de koper het recht heeft de levering voor het geheel of een gedeelte te eisen of de verkoper het recht de levering aan te zeggen : olie op termijn kopen of verkopen;
4. gedeelte van een schuld dat vóór of op een vooraf vastgesteld tijdstip, vóór het einde van een vooraf vastgestelde periode moet worden betaald : in of bij termijnen af te doen, bij bepaalde gedeelten af te betalen ; men kan de belasting in tien termijnen betalen;
5. bedrag van een gedeelte als onder 4. genoemd: hij is nog twee termijnen achter.