Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Student

betekenis & definitie

m. (-en), STUDENT'JE, o. (-s),

1. iem. die studeert, inz. iem. die de colleges van een universiteit of die van een hogeschool volgt; student in de rechten, in de medicijnen, in de economie; een medisch, een indologisch student; de student uithangen, leven, zich voordoen als een student; — een Weesper student, een varken (als gevolg van de goedkope spoeling waren de varkens te Weesp even gewoon als de studenten in een academiestad);
2. (in Z.-Ned. ook) leerling van een middelbare school of een gymnasium.
3. iem. die aanleg heeft voor studie of die veel van studeren houdt: hij is een echte student; zijn jongste zoon kan goed leren, maar de oudste is geen student.