Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Striem

betekenis & definitie

I. STRIEM

v. (-en),
1. slag met een zwiepend voorwerp;
2. streep, teken door een slag met een zweep, een touw enz. achtergelaten: de striemen waren nog zichtbaar; een dikke striem stond over zijn wang; —
3. streep : blauwe striemen onder de ogen;
4. (plantk.) ben. voor langwerpige, overlangse holten in de vruchtwand van de umbelliferen, die met een vluchtige olie zijn gevuld.

II. STRIEM

o. (-en), (scheepsb.) binnenrahout: gangwegers, langs de bovenkant der poorten tegen het potdeksel van het opperdek gelegd en over de gehele lengte van het schip doorgaande.

< >