Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STREEP

betekenis & definitie

v. (strepen),

1. (gew.) zich aftekenend gebied, gewoonlijk meer lang dan breed; strook: de goudgele strepen van het bloeiend koolzaad ;
2. (gew.) lang, smal stuk; reep : een streep spek;
3. zich op een vlak of tegen een achtergrond aftekenende lijn of smalle strook; inz. als getrokken, getekende of geschreven lijn : de oversteekplaatsen op de rijweg worden aangeduid door twee witte strepen ; een streep met een pen, met een potlood; de rivier vertoonde zich als een zilveren streep ; een streep door iets halen, inz. om het af te keuren, (fig.) er niet meer op rekenen : hij zal wel niet meer komen, daar moeten we maar een streep door halen ; — dat was een streep door de rekening, een tegenvaller, een verstoring van het plan of de verwachting; — ergens een streep onder zetten, het als afgedaan beschouwen ; — onder de streep, (in kranten) als feuilleton of bladvulling dienend, onder een horizontale lijn over de hele breedte van de pagina ; — als hulpmiddel bij het optekenen van een zich vormende hoeveelheid of van een gebeurtenis, inz. streepje (zie ald.); — als letter-, lees- of seinteken : het Morsealfabet bestaat uit combinaties van punten en strepen ; — als onderscheidingsteken voor een rang op een uniform: gouden, zilveren strepen ; toen hij korporaal werd, kreeg hij een streep op de mouw ; de strepen hebben, korporaal, sergeant zijn ; — als een zich herhalend onderdeel of kenmerkend motief van een patroon : een zwarte broek met lichte strepen; — als onregelmatigheid, beschadiging of spoor van vuil: vensterglas zonder starren, strepen of andere gebreken; slechte lak, die in strepen opdroogde ; — (in zegsw.) daar loopt bij hem een streep door, hij is niet goed wijs ; (Barg.) een streep trekken, bedriegen;
4. (thans nog in vakt.) als lengtemaat: millimeter: die plank is twee en twintig streep ; de maaswijdte van dit vistuig is twintig strepen ;
5. (Zuidn.) scheiding in het haar ;
6. geweven stof met een patroon volgens min of meer evenwijdige, gewoonlijk dicht bij elkaar geplaatste lijnen ; zie Streepje (2.);
7. (Zuidn.) hoeveelheid vocht die men in één keer schenkt, pompt enz. : hij kreeg een streep water op zijn lijf-, (zegsw.) een streep op hebben, dronken zijn ;
8. (gew. in Z.-Ned.) klap, slag: iem. een streep geven.