Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STREKKEN

betekenis & definitie

(strekte, heeft gestrekt),

1. (overg.) strak en veelal tevens vlak maken ; strak leggen, zetten, trekken: door het kammen wordt de wol tegelijkertijd gereinigd en gestrekt;
2. (onoverg.) strak worden: de plant verkeerde in het stadium vlak vóór het doorschieten of strekken der halmen.
3. (overg.) zoveel mogelijk in de lengterichting brengen, uitstrekken: toen strekte Mozes zijn staf naar den hemel (Exod. 9 : 23); — inz. met een lichaamsdeel als voorwerp : zijn ledematen strekken ; de armen buigen en strekken ; zij strekte haar vingeren naar de kachel; (wederk.) als de schaduw zich langs de aarde strekt-,
4. (onoverg., niet alg.) (van kledingstukken) stijf, strak zitten;
5. (onoverg.) (w. g.) reiken: zo ver het uitzicht strekt;
6. (overg.) vlak maken, vlak leggen, t.w. wat eerst gebogen, bultig of gekronkeld was: de tabaksbladeren worden goed opengehaald en gestrekt; (glasb.) glasruiten strekken ;
7. (onoverg., veroud.) van landen, wateren enz.: zijn beloop hebben, de uit het verband blijkende ligging hebben: Fenix, zijnde een haven in Kreta, strekkende tegen het Zuidwesten en tegen het Noordwesten (Hand. 27 : 12) ; zie nog Strekking (4.);
8. (overg.) van het lichaam : languit neerleggen : wanneer de man, moe van het werk, zijn leden ter rust strekt; — inz. wederk.: zich in het gras strekken, languit gaan liggen;
9. (onoverg., w. g.) van kracht zijn, gelden, t.w. voor een gebied, een tijd of een aantal gevallen : zover strekt zijn macht niet; zijn invloed strekt niet verder dan de dag van heden ; —
10. (onoverg.) van voorraden enz.: toereiken; voldoende zijn of meegaan : zolang, zover de voorraad strekt, zolang er voorraad is ; het geld strekt bij hem niet ver, hij geeft het spoedig uit, is het weer gauw kwijt; — (gew.) voordelig zijn in het gebruik : die boter strekt niet;
11. (onoverg.) gericht zijn op ; dienstig zijn tot; veroorzaken: daartoe strekkende middelen ; een weg die zeer tot gerief van de landbouw strekt; dat strekt hem tot schande, tot eer, dat is voor hem een schande, een eer;

met een bepaling met om : deze brief strekte alleen om... ;

12. betrekking hebben op, van toepassing zijn op, van kracht of geldig zijn voor : iets ter zake strekkende ; een voor al de onder rijkstoezicht staande stations strekkend waarborgsmerk;
13. (onoverg.) de dienst doen van; de rol vervullen van; gelden als: ten, tot voorbeeld, tot onderpand strekken; — (veroud.) met een bepaling met voor: de lichte roeischip klieft het nat, en strekt voor riem en stuur (Staring).