Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STEVEN

betekenis & definitie

I. mannelijke eigennaam, voornaam (uit Stephanus); — Sint-Steven, tweede Kerstdag;

II. m. (-s),

1. uiterste voor- of achtergedeelte van een schip, waar de scheepshuid van beide zijden samenkomt, de opgaande voortzetting van de kiel en het deel van het schip waar deze zich bevindt;
2. in ’t bijz. voorste deel v.h. schip, voorsteven: de steven wenden, van koers veranderen; de steven wenden naar, koers zetten naar;
3. (gew.) groenteschuit.

< >