Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STEUN

betekenis & definitie

m. (-en)

1. iets om op te steunen, schoor, stut: een steun voor de voeten; de steun van een fiets;
2. datgene waarop iem., een macht, een organisatie,, een beginsel steunt in zedelijke of maatschappelijke zin: zij is de steun van haar man; hij is de steun van zijn ouders, de kostwinner, verzorger; steun hebben aan iets, aan iem.;
3. aan vaste regels gebonden periodieke uitkering aan werklozen: hij moet leven van de steun; steun trekken; — overdr. instantie die de gen. uitkeringen doet: naar de steun gaan, bij de steun aankloppen;
4. handeling van steunen: steun bieden aan; steun verlenen; met geldelijke steun van het Rijk;
5. (gymn.) steunende houding: zich in de steun zetten.