Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STEMPEL

betekenis & definitie

I. m. en o. (-s), STEMPELTJE, o. (-s),

1. werktuig of gereedschap waarmee men stampt, drukt, perst of slaat om te vormen of openingen te maken, stamper, doorslag, drevel: de massa wordt tussen twee bewegende stempels in een vorm samengedrukt; gaten worden ingeslagen door het met hamerslagen indrijven van een stempel, doorslag of drevel;
2. gereedschap of werktuig in welks onderkant figuren verheven of uitgediept zijn gesneden, waarmee men stempelt, afdrukken slaat: stempels snijden; stalen stempels voor de vervaardiging van gedenkpenningen; stempels voor de zegeling van stukken; droge stempel, die direct, blind indrukken in het papier aanbrengt; natte stempel, waarvoor men inkt gebruikt; de stempels der boekbinders; — (fig.) (w.g.) ik kan daar mijn stempel niet op drukken, mijn goedkeuring niet aan geven;
3. afdruk van een werktuig als onder 2., wat door stempelen ontstaat; (ook o.): de stempel is haast niet meer te zien; het stempel der postzegels vermeldt de datum en de tijd der buslichting; — muntslag: een nieuwe stempel voor de guldens; — in fig. toepassing: die man drukt zijn stempel op zijn omgeving, geeft daar de toon aan, zijn gehele omgeving ondervindt de invloed van zijn karakter;
4. (fig.) merk, kenmerk: dat draagt de stempel der waarheid, van echtheid; het stempel van zijn afkomst dragen;
5. (fig.) hoedanigheid, geaardheid, soort: een man van de echte stempel, een rond, braaf man; zij zijn allen van dezelfde stempel, allen even slecht of goed; — iemand van de oude stempel, met opvattingen uit een vroegere tijd (veelal gunstig: het oude als het goede gedacht);
6. (plantk.) het meestal kleverige bovenste gedeelte van de stamper der bloemen, dat tot opneming van het stuifmeel dient.

II. m. (-s),

1. stut of steunbalk: stempels worden geplaatst onder de bekisting van een vloer in gewapend beton, zolang deze nog niet verhard is; stempels worden gebruikt om twee tegenover elkaar liggende wanden te verhinderen naar elkaar toe te komen;
2. schoor die een sluisdeur open of dicht moet houden.