Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STAKEN

betekenis & definitie

(staakte, heeft gestaakt),

1. (overg.) (Zuidn.) van gewassen: met staken stutten: in Vlaanderen staakt men de hop;
2. (overg.) aan staken zetten, op staken spannen: huiden staken;
3. (overg.) (Zuidn.) aan een staak of paal vastbinden: een geit, een varken staken, die in een weide of op een grasplaats aan een staak vastbinden;
4. (overg.) een eind maken aan iets waarmee men bezig is, dit laten steken, er mee uitscheiden: zijn pogingen staken; het dansen werd gestaakt; staak uw klagen; de arbeid, de studie staken; de betalingen staken;
5. (onoverg.) het werk tijdelijk neerleggen om zekere eisen af te dwingen, in ’t bijz. om betere arbeidsvoorwaarden te bekomen, of als protest: het bedrijf waar gestaakt wordt;
6. (overg., neol.) iem. staken, hem voorlopig verbieden zijn ambt of bediening uit te oefenen, hem voorlopig schorsen: bij het zuiveringsbesluit werden drie professoren gestaakt en twee geschorst;
7. (onoverg.) (van stemmen) blijven steken, t.w. wanneer er een gelijk aantal stemmen voor en tegen zijn uitgebracht; gelijk staan: staken de stemmen over de toekenning van de doctorale graad, dan wordt die niet toegekend.