(stutte, heeft gestut),
1. (gew.) tegenhouden, stuiten: de brand, het gebrek stutten;
2. (scheepst.) bij een draaiend schip: tegenroer geven totdat het schip weer een rechte koers volgt;
3. steunen, schoren, schragen: een bouwvallige muur, een boom stutten; — (fig.) ondersteunen: een zaak met zijn gezag stutten.