Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SPAR

betekenis & definitie

(-ren),

I. m., naam voor verschillende soorten van naaldbomen:
1°. gewone spar (Picea excelsa), met spitse, vierkante naalden en hangende, lange kegels : de spar kan tot 60 m hoog worden en vormt uitgestrekte bossen ; het hout van de spar wordt gebruikt als vurenhout;
2°. verschillende soorten van de geslachten Abies, inz. voor de zilverspar (Abies alba en Picea)',
3°. grove spar of grove den (Pinus silvestris) ;

II. v.,

1. onbezaagde, rechte, dunne stam; staak; —thans inz.: onbezaagde stam die, op de gordingen rustend, een dak van eenvoudige constructie helpt dragen; spant, spantrib;
2. (Barg.) stok.

< >