(schaftte, heeft geschaft),
I. overg., (w. g.) opdissen ;
II. onoverg.,
1. eten, de maaltijd gebruiken ; thans alleen als scheepsterm; — (zegsw.) schaften aan bak nul, het vuilste werk aan boord moeten doen;
2. het werk af breken, rusten ten behoeve van een maaltijd: van 12 tot 1 wordt geschaft.