I. MAALTIJD
m. (-en),
1. de gezette handeling van eten, bep. zoals deze dagelijks op geregelde tijden terugkeert : het ontbijt is de eerste maaltijd; tijdens, voor, na de maaltijd; — (in ’t bijz.) feestmaal: den congresleden iverd een maaltijd aangeboden ; — (spr.) het is mosterd na de maaltijd, dat komt te laat;
2. wat men eet: een lekkere maaltijd opdienen; een warme maaltijd; een koude maaltijd, collation.
II. MAALTIJD
m. (-en), (Ind.) tijd der suikercampagne, dat het suikerriet gemalen wordt.