Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ridder

betekenis & definitie

m. (-s),

1. (hist.) ieder die door ridderslag is opgenomen in de ridderstand : tot ridder slaan, in de ridderstand opnemen; een dolende ridder; de ridders van de ronde tafel, de ridders van koning Arthur ; — een ridder van de droevige figuur, eig. ben. van Don Quichote ; (vandaar) iem. die er ellendig uitziet of zich belachelijk maakt; — (scherts.) ridder te voet worden, in verval geraken; — een ridder van de el, bediende in een stoffenwinkel; — een ridder van de schaar, een kleermaker;
2. (in de hedendaagse adelstand) laagste rang der getitelde edelen;
3. lid van een ridderorde, inz. lid van de laagste klasse van zo’n orde : ridder in de orde van Oranje-Nassau;
4. iem. die zich ridderlijk gedraagt, inz. een vrouw onder zijn hoede neemt: ik was Coosjes ridder;
5. edel, dapper strijder : een ridder Christi;
6. (mv.) familie van vlinders (Papilionidae), een onderafdeling van de dagvlinders;
7. arme ridders, oud brood geweekt in gesuikerde melk, gewenteld in geklutst ei, met paneermeel gebakken en opgediend met vruchtensaus.