Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Figuur

betekenis & definitie

v. en o. (figuren),

1. gestalte met betr. tot de plastiek: een goed, een mooi figuur hebben; ook: persoon als gestalte, en, in verkleinvorm, als persoonsaanduiding : een aardig figuurtje, meisje; — (van een vrouw): weinig figuur hebben, weinig buste;
2. (schilderk. en beeldh.) de voorstelling van een persoon of beeld: de figuur op de achtergrond is moeilijk te onderscheiden ;
3. ophelderende afbeelding bij of in een geschrift;
4. zichtbare voorstelling van een meetkundige uitgebreidheid; vlakke figuur, die geheel in één plat vlak ligt; figuur in de ruimte, die niet geheel in één plat vlak ligt;
5. geheel van getekende of gemodelleerde lijnen of vlakken, minder als afbeelding dan als ornament of spelenderwijs voortgebracht: de figuren op het behang ; figuren in het zand trekken ; — ook als model, patroon ; — ook als voorwerp : een figuurtje van was ; figuren knippen;
6. geheel van lijnen die men al dansende beschrijft, toer: de figuren ener quadrille; de eerste figuur begint; — evenzo bij spelen;
7. (muz.) groep van tonen om een hoofdtoon of tussen twee hoofdtonen geplaatst als variatie van de melodie of om het effect te verhogen; rhythmische figuren, triolen, quintolen en sextolen; melodische figuren, de voorslag en de triller;
8. rol in het maatsch. leven; figuur maken, een zekere rol spelen, opzien baren;
9. positie waarin iem. bij een gelegenheid komt te staan met betr. tot de indruk die hij tegenover anderen maakt; alleen in bep. verb.: een goed, een behoorlijk, een schitterend, een zot, een gek, een mal figuur maken of slaan; — welk figuur moet ik daar maken? hoe zal ik daar optreden? — zijn figuur redden ; met zijn figuur verlegen zijn ; — een andere bet., nl. „gelaat” heeft figuur oorspr. in een ridder van de droevige figuur, een Don-Quichot;
10. persoon die de door een bep. genoemde of in het alg. een zekere rol in de of een wereld speelt, persoonlijkheid : Thorbecke is een grote figuur; een nobele figuur ; de belangrijkste figuren onzer letterkunde;
11. (redek.) voorstellingswijze : de figuren van de gedachte; rhetorische figuren; — de figuur was dat men niet streed tegen de koning maar tegen zijn valse dienaren;
12. in de taal: niet-rechtstreekse uitdrukkingswijze, beeldende omschrijving: metonymie, hyperbool, synecdoche zijn figuren ; — (spraakk.) grammatische figuren, de veranderingen die de woorden, buiten de vervoeging of verbuiging, ondergaan door aanwinst of verlies van een letter, door samentrekking, letterkeer enz.