bn. bw.,
1. behorend tot —, als in de rhetorica, redekunstig, op redenaarswijze: rhetorisch talent; een rhetorische wending; een rhetorische vraag, die men stelt zonder een antwoord te verwachten, als bevestiging ; rhetorische gebaren ; — (taalk.) rhetorische figuren, gedachtefiguren;
2. vooral of te veel berustend op —, gebruik makend van de middelen der rhetorica, gekunsteld, rijk aan vorm zonder overeenkomstige inhoud: de rhetorische poëzie van Bilderdijk.