Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rest

betekenis & definitie

v. (-en),

1. wat overblijft of gebleven is: de rest van het gebruikte materiaal; resten van een maaltijd; — (in ’t bijz.) wat overblijft na het volvoeren van een rekenkundige bewerking: die deling gaat op zonder rest; wat uit een vroegere tijd is overgebleven : resten van vroegere schoonheid;
2. wat nog blijft voor de toekomst, voor toekomstig gebruik, slot: de rest van zijn leven sleet hij in stille afzondering; de rest van het verhaal zullen wij voor morgen bewaren;
3. het overige of verdere: de rest van het boek is weinig interessant; de rest van het gezelschap ; slechts een paar personen luisterden aandachtig, de rest volgde de spreker in het geheel niet; de rest kun je wel raden, het verder verloop van de geschiedenis; — voor de rest kan het mij niet schelen, voor het overige, overigens; — en de rest! er valt nog heel wat meer te noemen, er ontbreekt nog heel wat aan;
4. wat nog ontbreekt: in rest blijven, nog onvoldaan, nog schuldig blijven ; — (fig.) iem. de rest geven, hem de genadeslag toebrengen, hem geheel te gronde richten; — (fig.) hij heeft de rest, hij is dronken.