(<Lat.), v.,
1. houtpap voor de papierbereiding;
2. product dat overblijft na uitloging van de suiker uit de snijdsels van bieten en na persing ter verwijdering van het overtollige water: pulp wordt in de winter als bijvoer voor het vee gebruikt;
3. brij van geraspte aardappelen, ter bereiding van aardappelmeel ;
4. fijngewreven of -geperst, al of niet gekookt, doch (in tegenst. met jam.) niet gezoet vruchtvlees, dat na te zijn geconserveerd in de handel wordt gebracht: pulp van abrikozen.