Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Privaat

betekenis & definitie

I. (<Mlat.), o. (...vaten), gemak, bestekamer (thans niet in de spreektaal).

II. (<Lat.), bn.,

1. bijzonder, particulier, niet-ambtelijk: private personen; — leven als een privaat persoon, ambteloos;
2. behorend tot, aan, afkomstig van een particulier persoon of particuliere personen: het privaat bezit (ook aaneengeschr., germ.); het privaat belang aan het algemeen belang ten offer brengen, het belang van enkelen; — iemands private leven, zijn persoonlijk, niet-openbaar leven.