Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Particulier

betekenis & definitie

(<Er.),

I. bn. bw.,
1. niet geldende voor, niet behorende bij iedereen of allen, doch slechts voor of bij een gedeelte of een enkel persoon: iemands particuliere mening ; ik bedoel hem particulier, alleen hem ;
2. privaat, niet publiek: een particuliere audiëntie; iem. particulier spreken, afzonderlijk ; particuliere kennisgeving ; — particuliere armenzorg, niet door de staat of een organisatie; — particuliere proefnemingen, uit eigen beurs betaald; particuliere scholen, bijzondere scholen;
3. wat iem. persoonlijk betreft: zijn particuliere woning; een particulier persoon, iem. die geen, publiek ambt bekleedt; — iemands particuliere zaken, zijn eigen, familie-aangelegenheden:
4. in iets van andere soortgelijken onderscheiden: het gebrekkige of particuliere in de eigen moraal; — eigenaardig, wonderlijk : dat is al zeer particulier;
5. familiaar, intiem: ’t is een particuliere vriend van mij; ik ken hem particulier;

II. m. (-en),iem. beschouwd als privaat persoon, ambteloos burger; inz. in tegenstelling met ambtenaren en militairen, ook met handelaren en winkeliers: levering van sigaren aan particulieren.