Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pools

betekenis & definitie

I. bn. bw.,

1. van, uit, als in Polen: Poolse tarwe ; de Poolse taal; — een Poolse landdag, vergadering waar alles wild en ongeregeld toegaat; — een Poolse, vrouw uit Polen; — (muz.) Poolse bok, de grootste soort van doedelzak; — Poolse slede, soort van arreslede; —Pools grein, een schildluis als de cochenille die in Polen en elders voorkomt en een karmijnrode verfstof oplevert (Porphyrophora polonica); — Poolse hamer (Malleus vulgaris), soort van hamersetielp, die in de Indische oceaan voorkomt; — Pools zadel (Placuna sella), zeer zeldzaam schelpdier, tot de familie der oesters behorende ; —(geneesk.) Poolse (haar)vlecht, viltige, nauwelijks te ontwarren korst van hoofdhaar, door allerlei vuil aaneengekleefd ;
2. vreemd, onordelijk, ruw: het ging er Pools toe;

II. zn. o., de taal der Polen.