(<Fr.), v. (-en),
1. (plat) buik: zijn pens vol eten; een dikke pens hebben (van vrouwen gezegd), hoog zwanger zijn;
2. (plat) lichaam: hij kreeg op zijn pens, hij kreeg ransel;
3. de eerste afdeling der maag van de herkauwende dieren, waarin het voedsel geweekt wordt: een stuk pens;
4. de darmen en ander ingewand;
5. met gehakt vlees enz. gevulde darm, als spijs;
6. (Zuidn.) beuling; bloedworst.