Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Peilen

betekenis & definitie

(peilde, heeft gepeild),

1. de hoogte of diepte van water opnemen met een peillood of peilstok: een haven peilen; — land peilen, de bodem met het peilwerktuig bereiken; — iemands grond peilen, achter iemands mening of geheim komen; — (heelk.) een toonde peilen, de diepte er van onderzoeken met een sonde; (fig.) de wonden der maatschappij peilen ;
2. (fig.) onderzoeken, naspeuren, trachten te doorgronden: de wetenschap peilt de verborgenheid', — door onderzoek leren kennen: wie peilt de diepte van hun ellende?; — peilt gij mij nu? begrijpt gij mij nu ? — met de blik afmeten of doorgronden: de grote ogen peilen en meten het onbekende;
3. niet malen omdat het boezemwater tot het maalpeil gestegen is;
4. de hoogtestand van het water in een schip, in een stoomketel nagaan;
5. de ligging van een punt bepalen door middel van een hoekmeetinstniment dat op een kompas in het horizontale vlak beweegbaar is: een vuurtoren peilen, een kust peilen;
6. draadloos contact trachten te krijgen: een vliegtuig, een radiostation peilen;
7. (bij het meten of roeien van waren waarvoor accijns verschuldigd is) bepalen hoeveel daarvan aanwezig is: jenever, brandewijn peilen, de sterkte er van onderzoeken.