I. (werkte over, heeft overgewerkt),
1. zo bewerken dat iets oversteekt; b.v. in toepassing op metselwerk: de overgewerkte band van het metselwerk;
2. meer of langer werken dan bepaald was ; we hebben drie uur overgewerkt; — meestal abs.: tegen Pasen moeten de kleermakers vaak overwerken;
3. opnieuw, nog eens bewerken: de grond wordt overgewerkt;
II. zich overwerken, (overwerkte zich, heeft zich overwerkt), door te veel werken zich afmatten, zijn gezondheid benadelen: hij heeft zich overwerkt en moet nu rust nemen.