Werkwoorden vervoegen
overwerken (langer werken dan bepaald, opnieuw bewerken)
Tegenwoordige tijd overwerken
Ik werk over
Jij werkt over
werk jij over?
U werkt over
Hij/Zij/Het werkt over
Wij werken over
Jullie werken over
Zij werken over
Verleden tijd van overwerken
Ik werkte over
Jij/U werkte over
Hij/Zij/Het werkte over
Wij werkten over
Jullie werkten over
Zij werkten over
Voltooid deelwoord van overwerken
overgewerkt
Tegenwoordig deelwoord van overwerken
overwerkend
overwerken (zich afmatten door te veel te werken)
Tegenwoordige tijd overwerken
Ik overwerk
Jij overwerkt
overwerk jij?
U overwerkt
Hij/Zij/Het overwerkt
Wij overwerken
Jullie overwerken
Zij overwerken
Verleden tijd van overwerken
Ik overwerkte
Jij/U overwerkte
Hij/Zij/Het overwerkte
Wij overwerkten
Jullie overwerkten
Zij overwerkten
Voltooid deelwoord van overwerken
overwerkt
Tegenwoordig deelwoord van overwerken
overwerkend