Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Overvliegen

betekenis & definitie

I. (vloog over, heeft overgevlogen),

1. over (iets) heen of naar de andere zijde van iets vliegen : Lindbergh vloog het eerst de oceaan over; — (oneig.) met grote snelheid gaan (rijden) over;
2. naar elders vliegen: wij zien ieder jaar de wilde ganzen overvliegen; (fig.) tot iem. overvliegen, in grote haast bij iem. komen;
3. door de wind over-, naar elders gevoerd worden; fig. ook van tijdingen enz.;
4. overkoken;

II. (overvloog, heeft overvlogen), (germ.) boven iets (blijven) vliegen: een vijandelijk eskader overvloog de stad.