(overschreed, heeft overschreden).
1. over iets heen schrijden, er met de benen over heen stappen: een greppel overschrijden; — de drempel overschrijden, een woning, een vertrek binnentreden;
2. over iets heen of naar de andere zijde schrijden : hij overschreed de binnenplaats; — de grenzen overschrijden, over de grenzen komen, gaan;
3. over —, verder dan zekere grens gaan: de perken der betamelijkheid overschrijden; te buiten gaan: zijn bevoegdheid overschrijden ; — een gebod overschrijden, niet nakomen; de begroting overschrijden, meer uitgeven dan toegestaan is; — niet overschrijden, binnen de genoemde grens, blijven: de kosten mogen de duizend gulden niet overschrijden.