m. (-s),
1. deel of laag, houten, stenen of metalen verhoging waarop een deur aan de onderzijde sluit; horizontale balk (inz. de onderste) van een kozijn of van het ringhout van een raam of deur (verg. Dorpel); laag waarop een sluisdeur sluit; — iemands drempel betreden, platlopen, de persoon (vaak) bezoeken; — hij komt niet over mijn drempel, komt niet in mijn huis; — tussen deur en drempel zitten, in de benauwdheid, in de klem zitten; — (fig.) op de drempel van een nieuwe tijd, aan het begin, de ingang;
2. ondiepte voor of in de mond van een rivier, een zeegat enz.: in de mond der rivieren vormen zich vaak hinderlijke drempels; — de drempel ener ondiepte, het hoogste deel er van;
3. (psychol.) te overwinnen weerstand om nog juist een zintuiglijke gewaarwording te veroorzaken.