o.,
1. het nadenken, overwegen: ik spreek met overleg; — na overleg ; bij nader overleg; 2. het raadplegen met anderen, beraadslaging: in overleg met; overleg plegen, in overleg treden, zich met iem. beraden;
3. verstandig beleid bij zijn daden : dat eist veel overleg ; gezond verstand en kalm overleg; — (zegsw.) goed overleg is het halve werk; — eigenschap van beleidvol te werk te gaan: er zit geen overleg in dat meisje.