oudste
eersgeborene; leier.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-n), 1. eerstgeborene, meest bejaarde: de oudsten moeten de wijsten zijn; 2. (bijb.) opperhoofd : de oudsten van Israël; 3. iem. die in een groep van personen, inz. militairen, de hoogste ouderdom in rang heeft: de oudste in anciënniteit; 4. (gew.) oudeheer, vader; 5. (viss.) rang onder de lichtmatrozen bij de haringvisserij.
M. J. Koenen's (1937)
m. -n (de eerstgeborene, bejaardste; fig. wijste): de oudsten van Israël, de oudsten als leiders; de oudsten moeten de wijsten zijn.
Jozef Verschueren (1930)
('outstə) m. (-n) 1. Algm. persoon die, vergeleken met anderen, de hoogste leeftijd heeft bereikt. 2.Inz. a, wijste, kundigste. b. opperhoofd : de -n van Israël.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v./m. (-n) 1. eerstgeborene: mijn -, mijn oudste zoon of dochter; 2. (bijbel) opperhoofd: de oudsten van Israël. De oudsten waren in het OT (o.a. Deut.21,22; Recht.11,4) volwassen mannen uit voorname families, die een zekere regelende functie hadden in de Oudisraëlitische gemeenschap. Zij legden m.n. geschillen bij, onderzochten bepaald...
J.H. van Dale (1898)
Oudste m. (-n), de eerstgeborene, de wijste, kundigste; opperhoofd: de oudsten van Israël; — (Zuidn. gemeenz.) oude heer, vader.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: