Wat is de betekenis van Oudste?

2024-04-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

oudste

eersgeborene; leier.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oudste

m. (-n), 1. eerstgeborene, meest bejaarde: de oudsten moeten de wijsten zijn; 2. (bijb.) opperhoofd : de oudsten van Israël; 3. iem. die in een groep van personen, inz. militairen, de hoogste ouderdom in rang heeft: de oudste in anciënniteit; 4. (gew.) oudeheer, vader; 5. (viss.) rang onder de lichtmatrozen bij de haringvisserij.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

oudste

m. -n (de eerstgeborene, bejaardste; fig. wijste): de oudsten van Israël, de oudsten als leiders; de oudsten moeten de wijsten zijn.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

oudste

('outstə) m. (-n) 1. Algm. persoon die, vergeleken met anderen, de hoogste leeftijd heeft bereikt. 2.Inz. a, wijste, kundigste. b. opperhoofd : de -n van Israël.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

oudste

v./m. (-n) 1. eerstgeborene: mijn -, mijn oudste zoon of dochter; 2. (bijbel) opperhoofd: de oudsten van Israël. De oudsten waren in het OT (o.a. Deut.21,22; Recht.11,4) volwassen mannen uit voorname families, die een zekere regelende functie hadden in de Oudisraëlitische gemeenschap. Zij legden m.n. geschillen bij, onderzochten bepaald...

2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Oudste

Oudste m. (-n), de eerstgeborene, de wijste, kundigste; opperhoofd: de oudsten van Israël; — (Zuidn. gemeenz.) oude heer, vader.

2024-04-23
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Oudste

Oudste, m. de eerstgeborene, de wijsste, kundigste; opperhoofd.