Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Opleven

betekenis & definitie

(leefde op, is en heeft (3.) opgeleefd),

1. tot het leven terugkeren, herleven, ook fig. : de knorrigheid van Pieter scheen wat gezakt te zijn, maar ik zag ze met nieuwe neteligheid opleven (Beets);
2. opfieuren, weer tot nieuw leven komen: de natuur begint een weinig op te leven; toen zorg en kommer ons niet meer kwelden, leefde moeder weer op;
3. (Zuidn.) verteren, gebruiken om te leven: nu moesten ze alles opleven wat ze hadden (Loveling).