(leukerde op, heeft en is opgeleukerd), (gewr.)
1. (van spijzen en dranken) opwarmen: overgeschoten eten, koffie opleukeren ;
2. opvrolijken: hetzij hij de oude besten met zijn vrolijke invallen opleukerde bij het spinnewiel (Beets);
3. (onoverg.) weer opvrolijken;
4. (van vuur) helderder doen branden: een kooltje vuur opleukeren;
5. (onoverg.) (van vuur) opvlammen.