I. OPKWIKKEN
(kwikte op, heeft en is opgekwikt),
1. verkwikken: een glas wijn zal je opkwikken;
2. (onoverg.) verkwikt worden: van zo een bad kwikt een mens weer op;
3. versieren, op tooien: dat meisje is veel te veel opgekwikt.
II. OPKWIKKEN (kwikte op, heeft opgekwikt), (van spiegelglas) opnieuw foeliën, opnieuw met kwikzilver beleggen.