Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ontslaan

betekenis & definitie

(ontsloeg, heeft ontslagen),

1. (rechtst.) uit gevangenschap loslaten: hij heeft jaar en dag gevangengezeten, maar men heeft hem eindelijk weer moeten ontslaan;
2. (iem.) vrijlaten uit de macht van een ander, hem aan diens macht of gezag onttrekken: een minderjarige, eenmaal door het huwelijk uit de macht van. ouders of voogden ontslagen zijnde; (pass.) hij was blijde van zijn vrouw ontslagen te zijn, van haar bevrijd te zijn; — zich van iem. ontslaan, ontdoen, vrijmaken.
3. ontslag geven, niet langer in dienst houden: iem. uit zijn ambt ontslaan; hij is eervol ontslagen.
4. ontslaan van, vrijstellen, ontheffen van: ik ontsla u van alle verantwoordelijkheid; de beklaagde ontslaan van rechtsvervolging (bij rechterlijk vonnis indien het ten laste gelegde feit of de dader niet strafbaar is).