v.,
1. onvermogen, machteloosheid: al de pogingen, die hij aanwendde, toonden slechts zijn onmacht aan; zijn onmacht moeten bekennen; — (bij de man) onvermogen om de bijslaap te volbrengen.
2. bewusteloosheid, flauwte: in onmacht vallen; in onmacht liggen.