Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Gunstig

betekenis & definitie

bil. bw. (-er, -st),

1. vervuld van of blijk gevend van goede gezindheid (jegens iem.), goedgunstig: het lot was mij gunstig; — iemand, een gunstig oor lenen, welwillend naar hem luisteren; — een gunstig onthaal vinden, goed opgenomen worden ; — een gunstig antwoord, dat een toestemming inhoudt; een gunstige beschikking;
2. tot nut, tot baat, dienstig, de wind was gunstig: het weer is gunstig voor het gewas ; een gunstige ligging; onder gunstige voorwaarden ; — een gunstig jaar, waarin voordeel werd behaald; — een gunstige gelegenheid, een geschikte gelegenheid; — gunstige voortekenen, die heil voorspellen, een goede afloop doen verwachten; — met gunstige uitslag, zoals men gewenst had :
3. een gunstig voorkomen, uiterlijk, dat een goede dunk doet opvatten, innemend is ;
4. bw., op een wijze die blijk geeft van gunst: hij was gunstig gestemd ; hij is mij gunstig gezind ;

gunstig beschikken (op een verzoekschrift), toestemmend antwoorden; het boek werd gunstig ontvangen, vond een goed onthaal; op een wijze die tot voordeel strekt: een winkelhuis, gunstig gelegen op een der beste standen der stad: — gunstig bekend $taa?i, een goede naam hebben.