Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Oneffen

betekenis & definitie

bn. (-er, -st),

1. ongelijk, ruw, hobbelig: die straat is zeer onef'fen, mocht wel opnieuw bestraat worden ; het ivandelen over on'effen heigronden;
2. (vero.) ruw, onwelvoeglijk : een on'effen woord;
3. (w. g.) oneven : ’t on'effen tal van de Muzen ; — (jag.) een on'effen achtender, een hert dat aan de ene zijde vier en aan de andere zijde drie enden (takken van het gewei) heeft;
4. (Zuidn.) iets meer dan: het kostte honderd frank en on’effen.

< >